maandag 27 februari 2017

Toeren geblazen!


Zo. De afgelopen tijd was het een beetje rustig aan het podiumfront, maar inmiddels is het balboekje weer aardig gevuld. Komende zondag trappen we af bij PepperPlus in de Gouden Bal te Eindhoven. (Dat wordt, geloof het of niet, mijn eerste optreden op Brabantse bodem. Op Nederlands-Brabantse bodem in elk geval, want in Leuven was ik al een keer.) De voorlopige agenda:

2017-03-05, 15.00, Eindhoven: De Gouden Bal, PepperPlus
2017-03-10, 20.00, Oostende (B): Rid'O, One Mic Stand
2017-03-12, 14.00, Amsterdam: Boekhandel Scheltema, Presentatie Baudelairebundel
2017-03-19, 16.00, Amsterdam: Eijlders, Dichtmiddag
2017-04-02, 14.00, Alkmaar: Cantina Architectura, Cantina Poëtica
2017-05-13, 14.00, Gent (B): Poëziecentrum, Presentatie Baudelairebundel
2017-07-02, 14.00, Holsbeek (B), Pastorietuin: Poëzie in de Pastorie

Je t'adore à l'égal de la voûte nocturne


Ter gelegenheid van het 150e sterfjaar van Charles Baudelaire brengt Stichting Spleen dezer dagen de bundel 'Als engel, maar met roofdierogen (Je t'adore à l'égal de la voûte nocturne)' uit, waarin 40 Vlaamse en Nederlandse dichters een eerbetoon brengen aan Baudelaire en zijn werk.

Elke dichter heeft een gedicht uit 'Les Fleurs du Mal' gekregen, in het Frans en in de Nederlandse vertaling van Peter Verstegen, met de opdracht om daarop een eigen gedicht te baseren, dat op zijn beurt weer in het Frans wordt vertaald. (Volgt u 'm nog? Gewoon doorlezen.)

Zelf kreeg ik 'Une Charogne' - op de een of andere manier schijn ik macabere thema's aan te trekken - en schreef als bespiegeling daarop het gedicht 'Aaseters', naar het Frans vertaald als 'Charognards' door mijzelf en (mijn innig beminde) Sandrine Mary, die tevens de Franse tekstredactie van de bundel en een deel van de andere vertalingen op zich heeft genomen.

En hoe ziet zuks d'r nou uit Martin, met die krengen en die aaseters en zo? Wel, u wilde een plastische beschrijving en u kreeg er een. Blij nu?

Hierbij het oorspronkelijke gedicht van Baudelaire:

Une Charogne

Rappelez-vous l’objet que nous vîmes, mon âme,
Ce beau matin d’été si doux:
Au détour d’un sentier une charogne infâme
Sur un lit semé de cailloux,

Les jambes en l’air, comme une femme lubrique,
Brûlante et suant les poisons,
Ouvrait d’une façon nonchalante et cynique
Son ventre plein d’exhalaisons.

Le soleil rayonnait sur cette pourriture,
Comme afin de la cuire à point,
Et de rendre au centuple à la grande Nature
Tout ce qu’ensemble elle avait joint;

Et le ciel regardait la carcasse superbe
Comme une fleur s’épanouir.
La puanteur était si forte, que sur l’herbe
Vous crûtes vous évanouir.

Les mouches bourdonnaient sur ce ventre putride,
D’où sortaient de noirs bataillons
De larves, qui coulaient comme un épais liquide
Le long de ces vivants haillons.

Tout cela descendait, montait comme une vague,
Ou s’élançait en pétillant;
On eût dit que le corps, enflé d’un souffle vague,
Vivait en se multipliant.

Et ce monde rendait une étrange musique,
Comme l’eau courante et le vent,
Ou le grain qu’un vanneur d’un mouvement rythmique
Agite et tourne dans son van.

Les formes s’effaçaient et n’étaient plus qu’un rêve,
Une ébauche lente à venir,
Sur la toile oubliée, et que l’artiste achève
Seulement par le souvenir.

Derrière les rochers une chienne inquiète
Nous regardait d’un œil fâché,
Épiant le moment de reprendre au squelette
Le morceau qu’elle avait lâché.

— Et pourtant vous serez semblable à cette ordure,
À cette horrible infection,
Étoile de mes yeux, soleil de ma nature,
Vous, mon ange et ma passion!

Oui! telle vous serez, ô la reine des grâces,
Après les derniers sacrements,
Quand vous irez, sous l’herbe et les floraisons grasses,
Moisir parmi les ossements.

Alors, ô ma beauté! dites à la vermine
Qui vous mangera de baisers,
Que j’ai gardé la forme et l’essence divine
De mes amours décomposés!


De Nederlandse vertaling is al even gezellig:

Een kadaver

Weet jij, mijn ziel, op deze zoele zomerdag
Nog wat wij in de ochtend vonden:
Bij ‘t omslaan van een bocht, op een stuk keigrond, lag
Een smerig kreng, al half ontbonden.

De benen in de lucht, als van een vrouw die brandt
Van wellust, van lijkvocht vergeven,
Toonde het ons wijdopen, cynisch nonchalant,
Zijn buik waar wolken stank uit dreven.

De zon scheen met zijn hitte op het rottend beest,
Of hij ‘t als stoofvlees wou bereiden;
Zo gaf hij de natuur terug, ten offerfeest,
Waaraan zij eerst haar krachten wijdde.

De hemel staarde neer op dat subliem karkas
Als op een bloem die zich juist opent.
De stank was zo intens dat jij daar in ‘t gras
Haast met een flauwte moest bekopen.

Veel vliegen rond de buik die van verrotting droop,
En waaruit zwarte drommen bleven
Stromen van larven, een dikvloeibare siroop
Langs lappen aas dat leek te leven.

Dit alles steeg en daalde als een golf van vlees
Of gleed soms wemelend naar voren;
Dan leek het of het lijk van wind vervuld verrees,
Of er veelvuldig werd geboren.

En uit die wereld klonk een vreemde soort muziek,
Als stromend water, wind of regen,
Of als wanneer de wanners, soepel van ritmiek,
Het koren in hun wan bewegen.

De vormen werden vaag, nog maar een droom, of ooit
Iets wat niet uit de verf wou komen
Toch door de kunstenaar wellicht nog wordt voltooid
Als zijn herinnering gaat stromen.

Een teef achter een rots, die heel gespannen was,
Keek toe met ogen die ons haatten,
Gespitst op het moment dat zij van het karkas
Kon scheuren wat ze los moest laten.

- En toch ben jij niet anders dan dat creatuur,
Van gruwelijk bederf vergeven,
Jij, sterre van mijn ogen, zon van mijn natuur,
Mijn engel, passie van mijn leven!

Ja! Ook jij zult zo zijn, na ‘t laatste sacrament,
Jij die de kroon draagt van het schone,
Wanneer je tussen bloeiend gras en botten bent
Geborgen waar de wormen wonen.

Zeg dan, mijn schoonheid, tot die wormen in de aard,
Die jou met kusmondjes verslinden,
Dat ik de vorm en ‘t goddelijk wezen heb bewaard
Wanneer mijn liefste gaat ontbinden!

(Vertaling Peter Verstegen)


Mijn bespiegeling op dat gedicht:

Aaseters

Wanneer je langs de weg stuit op een overschot
dat, gistend in de middaghitte,
door vale kraaien kaalgepikt tot op het bot,
vol ongedierte blijkt te zitten,

word je allicht door sentimenten meegesleurd
van afkeer en van medeleven,
omdat je zelf ooit sterven moet en op jouw beurt
aan dat gespuis bent prijsgegeven.

Wat moet zo'n kreng beginnen met je rouwbeklag?
Het is allang aan gene zijde
waar het, wanneer je de experts geloven mag,
geen baat heeft van ons medelijden.

Bedenk, als je ontzet naar het kadaver staart
dat door de maden wordt verslonden:
we zijn zolang we leven (en naar onze aard)
meer met die aaseters verbonden.

Zet je over je walging heen en onderdruk
je eigenwaan en dure woorden,
kijk naar de hond die, vechtend om het grootste stuk,
zijn soortgenoten zou vermoorden.

Dit zijn onze verwanten, ze zijn net als jij,
de larven en de vette vliegen,
de lijkenpikkers, wroetend in de laffe brij -
want hoe we ook onszelf bedriegen,

ze zijn ons evenbeeld en onze disgenoot,
smerig, obsceen en volgevreten,
feestend op een karkas dat, uitgewoond en dood,
van ons geen donder meer wil weten.


En de Franse vertaling:

Charognards

Si au bord du chemin tu trébuches sur un corps
se putrifiant en plein soleil
rongé par les vers blafards qui le dévorent,
piqué à l’os par les corneilles,

peut-être seras-tu saisi d'un mouvement
de répulsion et d’empathie,
car toi aussi, tu dois mourir et forcément
seras sacrifié ainsi.

Ce corps ne jouira point de tes lamentations,
il est au-delà de la mort,
et à en croire les connaisseurs, la compassion
ne changerait rien à son sort.

Songe donc, au lieu de t’apitoyer sur l'ordure
ravagée par les oiseaux noirs :
nous sommes, à force de vivre (et par nature)
d’abord liés aux charognards.

Surmonte ta répugnance et cherche à juguler
ta suffisance et tes grands mots,
vois le chien qui n’hésiterait pas à tuer
pour obtenir le plus gros lot.

Ils sont tels que nous sommes, semblables à notre race,
les grasses larves et les mouches bleues,
ces nécrophages sordides grouillant dans la carcasse,
car même si on les trouve hideux :

ils sont à notre image, ils sont nos affiliés,
sales et obscènes, crasseux ou soûls,
festoyant sur un corps qui, mort et dégradé,
ne veut plus rien savoir de nous.

(Vertaling Martin Wijtgaard/Sandrine Mary)