We gaan dood. Niks nieuws onder de zon. Sinds het ontstaan van de
mensheid zijn een dikke tienduizend generaties ons voorgegaan. Toch
kunnen we er maar niet aan wennen. De wetenschap verandert daar niks
aan. Naarmate we onze levensverwachting tot absurde proporties oprekken,
wordt het einde almaar confronterender.
Het gevolg is dat onze
rouwrituelen langzaamaan een potsierlijk karakter krijgen. Vooral
wanneer het sneven plotseling en massaal is. Een tros witte ballonnen in
Parijs, knuffels en zonnebloemen, stille tochten, 'Imagine' in de hal
van het Centraal, de ganzenpas van Russische soldaten, een toespraak van
Mark Rutte op 4 mei - de Dood jaagt als een rover door het land, met
Kolder als een aapje op z'n schouder. Het kan nog erger.
Het
meest groteske oorlogsmonument ter wereld is misschien het Ossuaire de
Douaumont. Het werd geopend in 1932, zestien jaar na de slag om Verdun.
Het kolossale gebouw ligt zes kilometer ten noorden van die stad. Voor
de deur liggen 16.142 Franse soldaten in keurige rijtjes begraven. Maar
in het gebouw zelf liggen de botresten van 'environ' 130.000 onbekende
soldaten, Fransen én Duitsers, door de geschiedenis broederlijk op een
hoop gekwakt. Door 46 ruitjes, die in de loop van de tijd een beetje
vettig uitgeslagen zijn, sta je oog in oog met massieve hoeveelheden
botten, ribbenkasten en schedels van
Boches en
Poilus.
Wordt de
dood hier verheerlijkt of verfoeid? Je komt er niet achter. Het
ossuarium is een tweeslachtig monster, dat balanceert tussen
patriottisch militarisme en het geïnstitutionaliseerd pacifisme dat vlak
na de eerste wereldoorlog opgeld deed: 'Plus jamais la guerre!', 'Nie
wieder Krieg!'. De 46 meter hoge toren, voorzien van roterende
schijnwerpers die 's nachts de slagvelden belichten, steekt als een
joekel van een vinger de lucht in. Duitsers noemen zoiets een 'Mahnmal',
een term die in onze taal ontbreekt. (Natuurlijk zou je het woord
'manument' kunnen verzinnen, maar laten we Kees van Kooten niet het gras
voor de voeten wegmaaien.)
Het andere uiterste vinden we dichter
bij huis. Op de Utrechtse Heuvelrug ligt, in een mausoleumpje ter
grootte van een garage, de laatste Duitse keizer. Het geval bevindt zich
in de tuin van Huis Doorn, waar Kaiser Wilhelm zijn jaren in
ballingschap sleet. Nog jaarlijks komen Duitse monarchisten er op zijn
sterfdag bij elkaar. Af en toe komt een achterkleinhohenzollern de
bloemen verversen. Verder ligt de keizer daar alleen.
Nou ja,
niet helemaal alleen. In het grasveld voor het mausoleum, op gepaste
afstand van 's keizers tenen, liggen vijf kleine grafstenen. Niet van
zijn kinderen, zijn vrouwen of zelfs van zijn adjudanten, maar van de
vijf dashondjes die hem in Doorn gezelschap hielden. Wie door de ruitjes
van Douaumont gekeken heeft, kan de ironie niet ontgaan. Keurig in het
gelid liggen ze daar, met militaire eer lijkt het, en in het midden,
onder de vleugels van een grote bronzen adelaar, het lievelingsteckeltje
van de keizer:
'Die treue SENTA 1907 - 1927 Begleitete Seine Majestät den Kaiser im Welt Kriege 1914-1918'
Twintig
jaar, voor een dashond is het een hele leeftijd. De Frontschweine van
Verdun mochten hun handen dichtknijpen als ze het haalden.
Senta
Al worden ze wat lager aangeslagen
dan koppelriemen en geroeste kruizen,
hun botten worden na een dikke eeuw
nog af en toe door ploegscharen geschud.
Door duizendponders uit elkaar gerukt
verbroedert het verstookt kanonnenvlees,
los gestort per kuub in knekelhuizen
en greppels bij Diksmuide of Douaumont.
De meer getalenteerde oorlogshonden,
die onder nederlaag en muiterij
stram in de houding pootjes bleven geven,
volgden de drilsergeant in ballingschap
om ongeschonden, ver achter het front,
nog één keer op commando om te rollen
en onder een gemanicuurd gazon
mooi dood te liggen in neutrale grond.