Het malle kattenvrouwtje van vierhoog
houdt aan het dakraam lange monologen.
Ze kent van ieder onsje vlees de prijs,
heeft van de haren soep gekookt,
de nasmaak van wat mager is en zwak
brengt haar een beetje nader tot de dieren.
Op kousenvoeten sluipt de anarchie
tussen het huisraad van een halve eeuw
ze kent de waarde van de wasmachine die
nog met de stickers uit de winkel, vreemd en wit
als een gave kies in een verweerd gebit,
de boedel interessant houdt voor de gieren.
Brood is er nooit geweest en het beleg
bestaat alleen in haar herinnering.
Ze speldt medailles op haar boetekleed,
koopt van gekrompen roebels kattenvoer,
tot eindelijk de laatste mens krepeert
die nog iets van haar pekelzonden weet.
Op straat rollen de tanks naar nieuwe fronten,
de katten zwermen uit naar nieuwe daken:
dat de moraal pas na het vreten komt
hoef je zo'n beest geen tweemaal wijs te maken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten